Onderstaand artikel is geschreven door Ds. Smink en verscheen in ‘Profetisch Perspectief’, een blad van Christenen voor Israël.
Tijdens mijn eerdere, werkzame leven als begeleider in een gezinsvervangend tehuis voor jongeren met autisme, vertelde een van de bewoners me eens verzuchtend: “Kon ik maar net als anderen zijn.” Wie kan het zich niet voorstellen? Een jongeman ziet, terwijl hij opgroeit, dat de wereld aan hem voorbij raast. Hij kan niet meekomen. ‘Normale zaken’ zoals een eigen huis, een betaalde baan en een relatie gingen (vooralsnog) aan hem voorbij. Hij voelde het verschil en wilde juist graag aan het verwachtingspatroon voldoen. De diepgevoelde behoefte om erbij te horen past helemaal in onze tijdgeest. We worden aangespoord in onze tijd om zo te leven en te denken. Aan de andere kant moedigen we elkaar aan op basis van eigen talent(en) uit te blinken, authentiek te zijn of jezelf te worden. Ons woordenboek is aangevuld met het woordje ‘zelf’ erin. Zelfontplooiing, jezelf zijn, zelfbeeld horen nu bij onze dagelijkse woordenschat. Je mag erbij horen en je mag je ook weer onderscheiden. Hoe leef je in die tijdgeest als christen? Is dat echt wezenlijk anders? Zo ja, hoe dan?
Paulus spreekt bij herhaling over ‘in Christus zijn’. In zijn brieven gebruikt de apostel Paulus die uitdrukking meer dan honderdzestig keer in verschillende brieven aan verschillende gemeenten. Die woorden zijn een soort verzamelbegrip voor degenen die in Jezus Christus geloven. Maar die drie woorden worden ook vaak gebruikt in verbinding met aanwijzingen, hoe we als christen mogen leven in de wereld. Ze zijn ook toepasbaar in onze tijd. En we mogen ervan uitgaan dat Gods Woord zo rijk is, dat het voldoende is tot op de dag van Christus.
Aan de ene kant betekent het, dat we worden betrokken in een grote stoet van gelovigen van alle tijden en plaatsen. We geloven, samen met hen die ons zijn voorgegaan, dat we dankzij Jezus’ lijden en sterven, samen met Jezus zijn begraven en opgestaan in een nieuw leven. We maken door ons geloof deel uit van Christus. Het gaat dus in de eerste plaats niet over wat we als christen hebben gedaan, maar over wat Christus heeft gedaan. In Christus zijn betekent aan de andere kant ook, dat we in dat nieuwe leven mogen leren om ons te onderscheiden van de wereld waarin wij leven. We krijgen eerst passief, en daarna actief, deel aan wat Jezus deed.
Paulus leert ons dat we niet meer worden veroordeeld (Rom 8:1), dat we sterven in Hem (1 Thess 4:16) en levend worden gemaakt in Hem (1 Kor 15:22). We krijgen deel aan heel wat voorrechten. Er is niemand die ons dat kan geven dan Jezus alleen. Het is de moeite waard om te ontdekken waar we ‘recht’ op hebben gekregen sinds we leven uit geloof in Jezus, of met de woorden van Paulus in de Efezebrief: wat onze erfenis is als gelovigen (Ef. 1: 11-14). Er ligt enorme bemoediging in de Bijbel wat dat betreft, waarvan we bewust mogen zijn. Ze verrijken ons geloofsleven als mens en binnen de gemeente. Maar wat is onderscheiden leven?
In de eerste plaats wordt dat onderscheid duidelijk doordat we in ons leven met Christus, door de Geest van God worden geleid. Hij beweegt je in het hart, wanneer je bij het lezen van de Bijbel geraakt wordt. De ene keer voelen we ons aangesproken, vermaand zelfs. De andere keer putten we troost en bemoediging uit Gods Woord. De Geest herinnert je ook aan Gods Woord in je dagelijkse leven. De Geest geeft je de woorden om te bidden. Zo nu en dan wijst de Geest ons zelfs op datgene, wat we tegen de ander of anderen mogen zeggen. Dat hoort echt bij het leven in Christus. Wie Christus niet kent, is de werkzaamheid van de Geest ook volledig onbekend. Daarin leven we onderscheiden.
Naast ons leven door de Geest, leven we ook samen met onze medegelovigen. De Geest brengt gelovigen samen en moedigt ze aan elkaar te dienen, ieder met zijn of haar geestelijke gave(n). Wie de brieven van Paulus aan de gemeente in Korinthe leest, ontdekt dat de gelovigen van die gemeente diverse gaven hadden. Paulus moedigt ze vervolgens aan die gaven in te zetten in dienst van hun medegelovigen. In 1 Korinthe 12: 7 staat bijvoorbeeld:
“Aan ieder echter wordt de openbaring van de Geest gegeven tot wat nuttig is voor de ander.”
Vooral het laatste deel van dit vers maakt onmiskenbaar duidelijk dat we de werkzaamheid van de Geest in ons leven horen in te zetten tot nut, of in dienst van de ander. Wat voor de gelovigen in Korinthe waar is, mogen ook wij aanvaarden als aanmoediging. Bouw elkaar in de gemeente op. Laat Gods Geest je daarbij aanvuren. Ook daardoor leven we in Christus.
De Kerk van alle tijden heeft twee belangrijke instellingen waarin ze viert in Christus te zijn. Ze zijn door Jezus Christus zelf ingesteld. De doop toont uiterlijk wat in ons leven is gebeurd: je wordt als het ware welkom geheten in de lange rij van gelovigen. In de brief aan de gemeente in Rome zegt Paulus daarover (Rom 6:4):
“Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat evenals Christus uit de doden is opgewekt tot de heerlijkheid van de Vader, zo ook wij in een nieuw leven zouden wandelen.”
De doop drukt dus uit dat wij zijn opgenomen in Christus’ dood en opstanding. Daaruit volgt Bijbels gesproken, dat we in een nieuw leven mogen wandelen.
Naast de doop mag je ook in de viering van het avondmaal gedenken dat Christus heeft overwonnen, ook in jouw leven en over de zonde in jouw leven. Paulus zegt over de viering van het avondmaal in 1 Korinthe 11: 26
“Want zo dikwijls als u dit brood eet en deze drinkbeker drinkt, verkondig de dood van de Heere, totdat Hij komt.”
Wanneer we de dood van de Heer verkondigen in de viering van het avondmaal, erkennen we net als bij de doop, dat ons eigen (oude) leven voor dood moet worden beschouwd (zie 1 Thess 4: 16). Wie in Christus is, staat uit de dood op. Paulus bevestigt dat in de Romeinenbrief nog een keer (Rom 14:8):
“Want als wij leven, leven wij voor de Heere en als wij sterven, sterven wij voor de Heere. Of wij dan leven of sterven, wij zijn van de Heere.”
We hebben dus deel aan de erfenis in Christus, laten ons leiden door de Geest om in Christus te leven en te sterven, en we leren dat te gedenken en vieren in doop en avondmaal, samen met andere gelovigen.
Hoe ziet het er dan uit om zo in deze tijd te leven dat je in Christus bent? Zoals de schrijver van de brief aan de Hebreeën de Joodse gelovigen aanspoort vol te houden in het geloof in Christus door te kijken naar de vele geloofshelden, zo kunnen we ook leren van bijvoorbeeld de Vroege Kerk. In de ‘Didache’, een soort samenvatting van belangrijk onderwijs aan gelovigen in de eerste eeuwen, werden gelovigen heel duidelijk aangespoord de wereld af te wijzen, vanuit het besef dat die wereld zou vergaan. Wie in Christus was, zou de nieuwe werkelijkheid verwachtingsvol tegemoet moeten zien en daarbij afstand moeten nemen van de huidige wereld. Die verwachting leefde sterk. Zo sterk dat Paulus gelovigen zelfs moest aansporen om vooral wel te blijven werken en te trouwen. Sommigen dachten dat dit niet meer zo nodig was. Christus zou immers heel spoedig komen.
Norbert Brox, die professor was in de geschiedenis van de Vroege Kerk, schreef over de gelovigen in Christus, hoe anders het dagelijkse leven van een christen er in die tijd uitzag. Hij schreef:
“Door hun duidelijk veranderde leefstijl, hun spreken over het geloof en hun gemeenschappelijke leven, trokken christenen de publieke aandacht.” (Norbert Brox, a history of the early church, p. 25)
Dat is ook niet heel vreemd. De eerste gelovigen van de Weg, bestonden voor een belangrijk deel uit Joden, die in Jezus de beloofde Messias (h)erkenden. Die boodschap leerden ze aan iedereen die het maar wilde horen. In het Joodse geloof heeft datgene wat je leert directe invloed op je dagelijkse leven. Torah betekent ‘onderwijzing’. Het Nieuwe Testament, en dus ook het begrip ‘in Christus zijn’ sluit daar nauwgezet op aan. Juist daarom was dat onderscheiden leven van de wereld een zaak van leer en leven. Een christen nam bijvoorbeeld geen deel aan allerlei festivals, vooral ook omdat daar het Romeinse veelgodendom mee verbonden was. Een christen knielde niet voor de keizer om hem ‘heer’ te noemen. Alleen Jezus verdiende de erkenning als Heer. Zo maakten ze in hun dagelijkse leven keuzes, om samen te komen als gelovigen, maar zich te onderscheiden door onttrekking aan sommige aspecten van het dagelijkse leven in het Romeinse rijk.
Wat leren we van dat voorbeeld? Dat wij in onze tijd moeten leren wat niet instemt of overeenstemt met het Bijbelse getuigenis. Soms moeten we dus duidelijk niet deel nemen aan wat in onze tijd op ons af komt. Net als toen, kan dat ook betekenen dat we daarmee niet de populariteitsprijs winnen. Wie in Christus is, weet daarentegen de waarde van het nieuwe leven groter te achten dan het leven in de wereld, ook dat van de 21e eeuw.
Het grootste verschil met iemand die Christus niet kent is, dat een gelovige leeft uit wat Christus heeft gedaan, wat de Geest door ons heen werkt en hoe de Gemeente van Jezus Christus ons aanmoedigt, om onze gaven in te zetten in dienst van God en de naaste. Wie Christus niet kent leeft uit eigen prestaties en verdiensten, laat het eigen verstand of gevoel spreken en heeft de aanmoediging van de wereld om voor zichzelf te kiezen. Die twee werelden botsen met elkaar. Soms moeten we er juist niet bij willen horen, ook al kunnen we die jongeman uit het gezinsvervangend tehuis, waarmee de inleiding begon, heel goed begrijpen.
Wie in Christus is, leeft met de sterke verwachting dat de nieuwe werkelijkheid met Christus’ wederkomst (spoedig) kan aanbreken en maakt dat nu al zichtbaar in zowel het eigen leven als het leven samen met de gemeente. De gemeente maakt dat in het bijzonder zichtbaar in doop en avondmaal. Leven in Christus is, nu we weten wat doop en avondmaal willen uitdrukken, leven uit de hoop, leven uit verwachting. Zowel hoop en verwachting vragen om onderlinge aanmoediging. Ze willen beide terugwijzen naar wat Christus deed, vieren wat dat in het heden betekent en vooruitzien waar dat in de toekomst op uitloopt.
Er is een belangrijke verbinding die we als gelovigen wel mogen blijven zoeken. Wie in Christus is, mag dat zeker niet alleen door onttrekking aan de wereld zichtbaar maken. Het hoort ook zichtbaar te zijn in hoe we de wereld vertellen en voorbereiden op de komst van Jezus Christus. Daar gaat de hoop aan ten grondslag dat diegenen, die we daarmee bereiken, ook in Christus worden opgenomen en deel worden van het ene lichaam. We hopen dat zij dan, met Paulus, kunnen belijden in de woorden van Galaten 2:20
“Ik ben met Christus gekruisigd; en niet meer ik leef, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, Die mij heeft liefgehad en Zichzelf voor mij heeft overgegeven.”
Er is weinig ruimte over voor het woordje ‘zelf’. Dat is de grootste uitdaging voor gelovigen vandaag de dag, die in Christus willen (leren) leven. Jezus zegt dat wie Hem wil volgen, en daarmee dus ‘in Christus is’, zichzelf moet verloochenen, zijn kruis moet opnemen en achter Jezus aan moet gaan. Geef het de tijd, die we op aarde nog krijgen om dat te leren leven, zodat je straks een eeuwigheid met Christus zal blijven.